Gegroet Grijze Jager fan!
We durven het haast niet te herhalen, maar de Grijze Jager speelt zich natuurlijk af in de middeleeuwen. Hoewel Will en zijn vrienden Aralueens spreken, spraken onze voorouders (helaas) een hele andere taal. Daar gaan we het in deze blog even over hebben! De voertaal in de Lage Landen (platgezegd Nederland) was destijds Middelnederlands.
Alhoewel, voertaal … Hoe belangrijk het Middelnederlands was hangt af van de precieze periode in de middeleeuwen waar we ons op richten. Uiteraard vermoedt men dat het Middelnederlands al sinds het begin van de vroege middeleeuwen (circa 500 n. Chr.) door de meeste inwoners gesproken werd. Hier is echter weinig tot geen schriftelijk bewijs van overgebleven. De eerste schriftelijke overlevering van de Nederlandse taal wordt vaak toegekend aan het alom bekende zinnetje Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic anda tu wat unbidan we nu? Hoewel dit inderdaad wel de oudste literaire Nederlandse zin betreft, is dit niet het oudste bekende Nederlands – er zijn namelijk teksten gevonden die in het Oudnederlands, de voorganger van het Middelnederlands, geschreven zijn.
Maar goed, terug naar het Middelnederlands. De taal lijkt enerzijds ontzettend op het moderne Nederlands, maar kent tegelijkertijd grote verschillen van de taal die wij nu spreken. Anders gezegd: maar weinige sprekers van het moderne Nederlands zijn in staat in één keer een Middelnederlandse tekst juist te lezen en begrijpen. Dit komt door een heleboel aspecten.
Allereerst: variatie. Eerder schreven we al dat het Middelnederlands in eerste instantie enkel een spreektaal was. Voor schrijftaal werd het Latijn gehanteerd. Dit kwam onder anderen doordat de meeste inwoners van de Lage Landen helemaal niet konden lezen. Teksten waren daarom enkel gericht op wetenschappers en geestelijken, die allemaal Latijn spraken. Pas rond het midden van de middeleeuwen begon het Middelnederlands ook opgeschreven te worden. Dit kwam voornamelijk doordat ook gewone mensen, leken, die verder geen kennis hadden van ingewikkelde wetenschappelijke of geestelijke kwesties, een doelgroep van teksten werden. In eerste instantie kwam dit door het genre van artes-teksten: teksten met een educatief doel, welke over kwesties gerelateerd aan God konden gaan, maar ook over huis-tuin-en-keuken zaken zoals koken of de gezondheid. Omdat deze tekst voor een groter publiek toegankelijk moest zijn, werden deze geschreven in de taal die de meeste mensen spraken: het Middelnederlands! Ondanks een trend door de gehele Lage Landen om teksten steeds meer in het Middelnederlands te schrijven, blijkt dat er geen één Middelnederlands is. Er zijn ontzettend veel variaties, vermoedelijk nog meer dan historici tot nu toe aan de hand van overgeleverde handschriften hebben kunnen identificeren. Deze variaties kunnen prima vergeleken worden met dialecten die we nog steeds kennen – zo was er een Hollands dialect, een Oost-Duits dialect, een Limburgs dialect, een Brabants dialect, en natuurlijk een Vlaams dialect. Al deze variaties kennen net iets andere woorden, grammaticaregels en spelling. Mocht je dus één variatie van het Middelnederlands kunnen lezen, wil dat niet zeggen dat je al “het” Middelnederlands kunt lezen.
Een tweede aspect dat het lastig maakt Middelnederlandse teksten te begrijpen is de schrijfwijze. Hoewel er in het Middelnederlands natuurlijk veel woorden gebruikt werden die wij vandaag de dag niet meer kennen, was er ook al sprake van woorden die wij nu wél kunnen herkennen. Voorbeelden hiervan zijn “arem” (“arm”) en “herefst” (herfst). Toch zien deze woorden er anders uit dan wij ze nu zouden schrijven. Dit komt door een verschijnsel genaamd epenthese. Epenthese betekent dat er een overgangsklank ingevoegd wordt (de “e” in arem en de tweede “e” in “herefst”). Deze overgangsklank hoor je wanneer je het woord uitspreekt en wordt dus ook opgeschreven! De epenthese wijst op een overkoepelend aspect wat betreft de schrijfwijze van het Middelnederlands: fonetisme. Met andere woorden: in het Middelnederlands werden woorden opgeschreven zoals ze uitgesproken worden. Geen gedoe met d’tjes en t’tjes dus: woorden die klonken alsof ze op een ‘t’ eindigde werden geschreven als eindigend op een ‘t’!
Een andere manier waarop de schrijfwijze van het Middelnederlands anders was is het verlengen van klanken. Wij hanteren vaak de letterdief (bijvoorbeeld in “pra-ten”), of schrijven dezelfde letter twee keer om een lange klank aan te duiden (zoals in “paard”). In de middeleeuwen was dit anders: toen werd vaak een “e” of “i” gebruikt voor klankverlenging (welke van de twee was afhankelijk van het dialect waarin geschreven werd). “Praten” werd dus “praeten” of “praiten” en “paard” werd “paerd” of “pairt”. Interessant om op te merken is dat deze schrijfwijze deels nog steeds gebruikt wordt. Denk bijvoorbeeld aan het plaatsen van een “e” achter lange “i” klanken, zoals in “mier”!
Ook van belangrijk voor de schrijfwijze waren natuurlijk de afkortingen. Deze waren in de standaard Middelnederlandse tekst een stuk gangbaarder dan in het moderne Nederlands van vandaag de dag. Omdat in eerste instantie veel teksten met de hand geschreven werden, wilde de schrijver kramp in hun hand natuurlijk voorkomen, waardoor veel woorden ingekort werden. Dit gebeurde bijvoorbeeld door alleen een beginletter of greep te behouden, alleen de belangrijkste letters in het woord te behouden, of door een afkortingsteken te gebruiken. Dit teken kon een tilde (dwarsstreep) zijn, die meestal een weggelaten “-en” weer gaf, of een apostrof/punt, die meestal voor een weggelaten “-er” stond. Maar dat was natuurlijk niet altijd zo! Hoewel “ v’ ” meestal inderdaad voor “ver” stond, kan “h-” zowel “hem” als “hen” betekenen. “En-” staat niet voor “enen”, maar voor “ende”. En “r-” betekent meestal geen “ren”, maar juist “ridder”, net zoals de veelgebruikte naam Ferguut in de gelijknamige roman meestal afgekort werd tot “f-”. Dit afkorten van woorden leidde tevens tot een verschijnsel dat nu “clisis” genoemd wordt. Wanneer er clisis optreedt worden twee woorden samen geschreven als één, waarbij er natuurlijk letters verloren gaan. Deze clisis kan aan het begin van een woord optreden, waardoor “ik heb” opgeschreven wordt als “khep” (proclisis). Een voorbeeld van clisis aan het einde van een woord (enclisis) is het schrijven van “op het” als “opt”. De schrijfwijze van “khep” wijst op nog een schrijfwijze kenmerkend voor het Middelnederlands: het door elkaar gebruiken van letters. Dit gebeurde niet alleen voor de “b” en “p”, maar ook voor de “i” en “j”, de “s” en “z” en de “u” en “v”.
Wanneer woorden niet afgekort werden, konden ze wel alsnog ingekort worden. Dit gebeurde door letters als het ware aan elkaar te schrijven. Denk aan een “d” en een “e”, die een streep in het midden delen, waardoor het onmogelijk aan te duiden is waar de “d” eindigt en de “e” begint. Dit heet een rondboogverbinding. Een ander verschijnsel was de ligatuur, waarbij twee letters één geheel werden en een soort samen op de plek van één letter geschreven stonden. Een woord was dus niet altijd wat het leek …
Ten derde is er natuurlijk de grammatica. Wat waarschijnlijk vele van jullie wel al kunnen raden is dat het Middelnederlands nog naamvallen had, in tegenstelling tot het huidige Nederlands (en gelukkig maar). Hoewel we niet in details zullen treden over hoe de naamvallen in het Middelnederlands precies werken, is een leuk feitje allicht dat de Middelnederlandse naamvallen bijna volledig overeenkomen met de naamvallen van het hedendaagse Duits! Het grootste struikelblok van de naamvallen vis-a-vis het lezen en begrijpen van een Middelnederlandse tekst is dat het woord een andere functie in de zin kan hebben dan je oorspronkelijk denkt. Dit beïnvloedt de vertaling van een zin natuurlijk volledig. Het wordt nog eens lastiger gemaakt door zogenaamde onpersoonlijke constructies. Hoewel het onderwerp van een zin altijd in de nominatief staat, is dat bij een onpersoonlijke constructie nooit zo. Als je dus al de naamvallen kent, kan het alsnog gebeuren dat je moeite hebt een zin te vertalen, doordat de naamvallen soms anders werken dan je zou denken.
Ook interessant aan de grammatica van het Middelnederlands is de manier van ontkennen. Het moderne Nederlands is daar vrij gemakkelijk in: niemand wilt iets, of iemand wilt iets niet. In het Middelnederlands ligt dat iets ingewikkelder – onder andere doordat er drie verschillende typen ontkenning zijn. Aan het begin van de middeleeuwen maakte men vooral gebruik van de enkele preverbale negatie. Hierbij stond er altijd een “ne” of “en” als ontkennend partikel vóór de persoonsvorm. Al snel kwam hier een tweede deel bij, een ontkennend woord als “niet” of “niemand”. Deze ontkenning kon overal in de zin staan, maar het “en/ne” partikel bleef voor de persoonsvorm staan. Deze tweeledige ontkenning werd rond het einde van de middeleeuwen toch weer versimpeld, waardoor de enkele ontkenning ontstond. Men gebruikte enkel nog een ontkennend woord als “niet” of “niemand” of “nooit” om een zin te ontkrachten. Hoewel er zeker sprake is van een ontwikkeling van negatie in het Middelnederlands, moeten we natuurlijk niet vergeten dat er sprake was van variatie. Met andere woorden: alle drie de typen negatie werden gebruikt. Soms zelfs alledrie in één tekst.
Er zijn natuurlijk nog veel meer details waarop het Middelnederlands verschilt van het moderne Nederlands, maar de hoofdpunten hebben we nu wel gehad. Zie je wel dat het Nederlands eigenlijk een super interessante taal is?!